visuele eigenschap van het hout, bepaald door zijn anatomische structuur, de breedte en regelmatigheid van van de groeiringen

de eerste en de laatste plank die uit een boom gezaagd worden en die aan 1 zijde rond blijven

Verwerken van gevelde bomen tot bruikbare producten voor de koper

gekantrecht hout met een dikte van 27 mm, een breedte die, opgaand per 10 mm, variëert van 50 tot 90 mm en een lengte die, opgaand per 50 mm, variëert tussen van 250 tot 2100 mm

Stuk hout met grote doorsnede dat wordt gebruikt in de bouw, voor timmer- en schrijnwerk

vroeg stadium van schimmelaantasting gekenmerkt door streperige verkleuring of vlekken in het hout, de algemene textuur en sterkte van het hout blijft min of meerbehouden. Is reeds aanwezig voor het vellen of onstaat tijdens het stockeren

ontbinding van het hout door schimmels of andere micro-organismen resulterend in zacht hout, progressief verlies aan gewicht en aan sterkte, vaak met een wijzigende textuur en kleur

zaaghout met aanwezigheid van de ronding van de stam, met of zonder schors

Groef die wordt aangebracht in een plaat of een stijl om er een ander stuk in te klemmen

vormverandering van het zaaghout veroorzaakt door bewerking, droging of stockage