1 |
individueelafzonderlijk
|
2 |
individueeliets wat je in je eentje doet, bijvoorbeeld een sport
|
3 |
individueeliets persoonlijk (dat bijna niemand het mag weten het is iets PERSOONLIJK)
|
4 |
individueelIndivieel bijzonder afzonderlijk ..........................................…….............
|
5 |
individueel(Engels: Individual) afzonderlijk
|
6 |
individueelindividueel (bn): eigen, particulier, personeel, persoonlijk, privaat, privé ... los (bn) : afneembaar, afzonderlijk, apart, beweegbaar, eraf, individueel, loshangend, onderbroken, ongebonden, onvast, onverpakt, open, slap, uiteen, vrij, wankel.
|
7 |
individueelafzonderlijk, op zichzelf
|
8 |
individueel(Engels: Individual) afzonderlijk
|
9 |
individueelindividual, one-to-one
|
10 |
individueelBedoeld om aan te geven dat een activiteit niet in groepsverband plaatsvindt.
|
11 |
individueelafzonderlijk
|
12 |
individueelIn voorbereiding.
|
<< Branche | Substitutie >> |