1 |
imponerenindruk maken
|
2 |
imponerenregelmatig werkwoord - indruk op iemand maken Voorbeeld: [..]
|
3 |
imponerenLet op: Spelling van 1858 opleggen (b.v. stilzwijgen); inboezemen (als bewondering, eerbied, achting); indruk maken, opzien baren. Imponerend of imposant, gebiedend, indrukmakend. Impositie, impositio, Lat., de oplegging (van handen, of belastingen), imposito silentio, onder opgelegd stilzwijgen
|
4 |
imponeren ( overgankelijk ) ontzag inboezemen
Zijn prestatie imponeerde de toeschouwers.
|
5 |
imponerenopleggen, bedriegen, te laste leggen
|
6 |
imponerenopleggen, bedriegen, te laste leggen
|
7 |
imponerenopleggen, bedriegen, te laste leggen
|
8 |
imponerenopleggen, bedriegen, te laste leggen
|
9 |
imponeren1. opleggen, schuiven op. Latijn imponere; 2. plaatsen in.
|
<< tuchten | geslachtsnaam >> |