1 |
implicerenImpliceren houdt in dat iets ergens toe leidt of aanduidt dat iets zo is. Het feit dat iemand een zware studie aankan, impliceert dat hij intelligent is. Impliceren is een gevolgtrekking uit een ander feit zonder echte bewijzen. Het is dus gebaseerd op indirecte bewijzen.
|
2 |
implicerenim·pli·ce·ren (werkwoord; impliceerde, heeft geïmpliceerd) met zich meebrengen; tevens betekenen
|
3 |
implicerenSuggereren. Heeft in sommige gevallen een negatieve bijklank, omdat er iets gesuggereerd wordt. Een negatieve implicatie zou kunnen zijn dat je iemand ervan beschuldigde vreemd te gaan of geld te stelen.
|
4 |
implicerenimplcireren= dat iemand zegt dat je daar wel of geen toestemmimg voor zou hebben, terwijl het je recht is dat je vrije recht is b.v. als iemand zegt: "dat mag je allemaal zeggen, dat je antwoord: hoe durf je te impliceren dat ik dat níet zou mogen.
|
5 |
impliceren ( inergatief ) stilzwijgend ten gevolge hebben
Dit impliceerde een verhoging van de lasten.
|
6 |
implicerenzie impliqueren
|
7 |
impliceren[m.] 1. betekenen; 2. inhouden
|
8 |
implicerenzie impliqueren
|
9 |
implicerenInhouden. Als je een moeilijk probleem weet op te lossen dan impliceert dit dat je een slim iemand bent.
|
10 |
implicerenimplicerenww impliceren (impliceerde enk ovt; heeft geïmpliceerd volt deelw) [ɪmpliˈserə(n)] betekenen;= inhouden Dat ze dit probleem kon oplossen impliceert dat ze intelligent is.
|
11 |
implicerenzie impliqueren
|
12 |
implicerenzie impliqueren
|
13 |
implicerenregelmatig werkwoord - iets betekenen Voorbeeld: het besl [..]
|
<< Adequaat | i.o.v. >> |