1 |
delegeren ( overgankelijk ) taken en verantwoordelijkheden doorgeven
Dat werd gedelegeerd naar een lagere ambtenaar.
|
2 |
delegerenals in: ‘Heb ik geen zin in, doe jij het maar. Waarom? Omdat ik de baas ben!’ als in: ‘Ik weet ook niet hoe het fout kon gaan, ik had het gedelegeerd. Ik had er niets mee te maken. Ich habe es nicht gewust!‘
|
3 |
delegerenHet onomkeerbaar overdragen van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden aan een hierarchisch lager orgaan in de organisatie.
|
4 |
delegerenbevelen, uitkiezen
|
5 |
delegerenDelegeren is het overdragen van bevoegdheden, inclusief de verantwoordelijkheid. Dit in tegenstelling tot mandateren, wat ook het overdragen van bevoegdheden betekent, maar dan zonder die verantwoorde [..]
|
6 |
delegerendelegerenww delegeren (delegeerde enk ovt; heeft gedelegeerd volt deelw) [deləˈxerə(n)] (taken, werk) door iemand anders laten uitvoeren tijdens je vakantie werk delegeren aan een collega
|
7 |
delegerenbevelen, uitkiezen
|
8 |
delegerenbesenden, bevelen, uitkiezen
|
9 |
delegerenoverdragen van bevoegdheid of macht
|
10 |
delegerenbevelen, uitkiezen
|
11 |
delegeren[m.] 1. laten doen; 2. machtigen
|
<< spontaan | Gruizig >> |