1 |
trippenTrippen, bw. ow. gel. (ik tripte, heb getript), op (iets) trappen al springende; springen, huppelen, kleine stappen -, sprongetjes doen; met een vangertje of duikelaartje spelen.
|
2 |
trippenmuilen met houten zolen
|
3 |
trippenmuilen met houten zolen
|
4 |
trippenmuilen met houten zolen
|
<< Trinity | troubadour >> |