1 |
tijdigop het juiste moment
Het was tijdig aangegeven dat we naar links moesten afslaan.
|
2 |
tijdigDat je baas vind dat ie om 11 uur s’avonds tijdig laat weten dat je de volgende dag om 8 uur moet beginnen
|
3 |
tijdigTijdig, bn. en bijw. (-er, -st), *-LIJK, bijw. op zijnen tijd (komende, gekomen); rijp; vroeg, vroegtijdig. *-HEID, v. gmv. rijpheid; gepast oogenblik.
|
4 |
tijdigBijtijds, Matineus, Pril, Vroeg, Vroegtijdig
|
<< tijdelijk | til >> |