1 |
laarzenLaarzen, bw. gel. (ik laarsde, heb gelaarsd), laarzen aantrekken; gelaarsd en gespoord, kant en klaar, geheel gereed, hooggelaarsde (gezwollen) verzen. *-, (zeew.) zekere matrozenstraf uitoefenen, bri [..]
|
2 |
laarzenmeervoud van het zelfstandig naamwoord laars
|
3 |
laarzen(engels: boots) Schoeisel waarvan de schacht tot boven het enkelgewricht loopt.
|
4 |
laarzenlichaamsstraf aan boord, namelijk de schepeling met een eind touw op de broek kastijden.
|
<< Laarwoud | landbouwbedrijf >> |