1 |
amicaalVriendschappelijk, aardig en vriendelijk. Amicaal wordt gebruikt om een informeel en hartelijk contact tussen twee (of meer) mensen te beschrijven. Een amicaal contact bestaat meestal tussen mensen die elkaar al langer kennen, en elkaars gezelschap waarderen. Die twee collega's konden het goed met elkaar vinden, en gingen amicaal met elkaar om.
|
2 |
amicaalAmicaal of vriendschappelijk. Wanneer je amicaal bent in de omgang, ga je dus op een vriendelijke manier met iemand om, als een vriend.
|
3 |
amicaalaardig en vriendschappelijk in omgang
Dat is een amicale jongen.
|
4 |
amicaaloverdreven vriendelijk niet te vertrouwen je wordt misschien belazerd
|
5 |
amicaalvriendshappelijk bijvoorbeeld dat is een amicale jongen dat is een vriendelijke jongen
|
6 |
amicaalNederlands voor “aardig zoals een vriend” of “vriendschappelijk”
|
7 |
amicaalMet een vriendelijke manier met iemand om gaan. Die jongen is erg amicaal, hij gaat vriendelijk met iedereen om.
|
8 |
amicaaliemand die vriendschappelijk is, zoals je met een vriend zou omgaan.
|
9 |
amicaalVriendelijk zijn voor je medemens , of voor je dierbare familie leden
|
10 |
amicaalVriendschap hebben , het leuk hebben (aardig zijn)
|
11 |
amicaalamicaal: vriendschappelijkopen_thes('Nl')
|
12 |
amicaalLet op: Spelling van 1858 amicabel, amiable, vriendelijk, vriendschappelijk; à l'amiable, in het vriendelijke, in der minne. Amicabilis compositio, schikking in der minne. Amicabiliter, amicabili-modo, vriendelijk
|
13 |
amicaalje bent aanwezig (luidruchtig)
|
<< Zemmer | subtiel >> |