1 |
vrolijkbijvoeglijk naamwoord - in een goede stemming Voorbeeld: [..]
|
2 |
vrolijk
|
3 |
vrolijkVrolijk, bn. en bijw. (-er, -st), opgeruimd, verheugd; blijde; los, losbandig; opgeruimd; zich - maken, feest vieren, verblijd zijn; (fig.) - Fransje, een opgeruimd mensch. *-HEID, v. gmv. blijdschap, [..]
|
4 |
vrolijkBeide zijn correct, maar Ik wens je een vrolijk Pasen is het gebruikelijkst.
|
5 |
vrolijkBlij, Blijde, Blijgeestig, Blijhartig, Blijmoedig, Dartel, Druk, Feestelijk, Geanimeerd, Gelukkig, Goedgemutst, Hups, Jolig, Joviaal, Leutig, Levendig, Levenslustig, Lustig, Lustigjes, Monter, Opgeruimd, Opgewekt, Optimistisch, Speels, Sprankelend, Stormachtig, Tierig, Uitbundig, Uitgelaten, Verblijd, Verheugd, Vreugdevol, Welgemoed, Zonnig; Aangen [..]
|
6 |
vrolijkjoyeux
|
<< vrolijkheid | vriesdrogen >> |