1 |
tergenregelmatig werkwoord - hem steeds weer gemeen plagen Voor [..]
|
2 |
tergenTergen, bw. gel. (ik tergde, heb getergd), iets doen om een ander te plagen, sarren, verbitteren, iemands toorn opwekken. *-D, bn. uitdagend, sarrend. *...ER, m., *...STER, v. (-s), die tergt. *...ING [..]
|
3 |
tergen ( overgankelijk ) iemands geduld op de proef stellen door hem te irriteren
Zij tergden de kat zolang zij eens flink uithaalde met haar klauwen en toen was het brullen.
|
4 |
tergenBedroeven, Benauwen, Donderen, Doorkwellen, Dwars zitten,Ergeren, Irriteren, Jennen, Koeioneren, Koteren, Kwellen, Macereren, Martelen, Ontstemmen, Ontstichten, Plagen, Prangen, Prikkelen, Ringeloren, Sarren, Stangen, Tarten, Teisteren, Tormenteren, Treiteren
|
<< terloops | tekening >> |