1 |
snap
|
2 |
snapHet plotseling en fel naar voren bewegen van de handen vlak voor de impact. [Taylor : 192]
|
3 |
snapSnap, m. gmv. het snappen, greep; het was in een - (in een oogenblik) gedaan. *-, gesnap. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), babbel-, praatzuchtig. -HEID, v. gmv. babbel-, praatzucht.
|
4 |
snapSub Network Attachment Point, bij IEEE 802.1a; zie http://www.faqs.org/
|
<< Snana | sneeuwen >> |