1 |
snaakBelhamel, Bengel, Clown, Geinponem, Grapjas, Grapjurk, Grappenmaker, Guit, Hansworst, Komiekeling, Kwant, Kwapoets, Kwibus, Lolbroek, Olijkerd, Ondeugd, Pagadder, Paljas, Pias, Potsenmaker, Schalk, Schelmpje, Snuiter, Uilenspiegel, Zwanzer
|
2 |
snaakSnaak, m. (snaken), kluchtige persoon; knul. *-SCH, bn. en bijw. (-er, meest snaaksch), kluchtig, grappig, koddig. -HEID, v. (...eden), grappigheid, kluchtige manieren. *-HOOFD, o. misvormd beeldje; k [..]
|
3 |
snaakJoint
|
<< skotoe | snol >> |