1 |
rakkeww., zw. MTW ravotten, rondzwerven WBD III.1.2:121 'rakken' = slenteren, ronddolen; ook 'bolliën' WNT RAGGEN - l) wild heen en weer loopen, stoeien; ook gezegd van tochtige dieren; 2) een heen-en-weer [..]
|
<< radèske | rammel >> |