1 |
rabauwSloper, grof, ruw, niets ontziend, onvoorzichtig, bij een rabauw gaan dingen stuk, grof en ruw in taalgebruik.
|
2 |
rabauwRabauw, of Rabouw, (B. RABOUT), m. (-en), soort winterappel. *-ENBOOM, m. (-en). *-T, m. (-en), deugniet, schelm, wellusteling. *-TESTUK, o. (-ken), lichtmisserij, schelmstuk.
|
<< rabaut | rabbelaar >> |