1 |
puikPuik, bn. (-er, -st), best, opperbest, keurig; -e (opperbeste) of -puiksche haring. *-, o. gmv. het beste, de bloem; het - of -je der jongelingen. *-JUWEEL, o. (...elen), juweel van het eerste water, [..]
|
2 |
puikBijvoeglijk naamwoord
puik
|
3 |
puikPuik = beschrijvend voornaamwoord, "Hey, fawakka puike neef? Een uitmuntende neef (of niffo)
|
4 |
puikgoed gedaan =een leuk lief compliment voor als je iets moeilijk vind en het toch super deed
|
<< pupil | puinwaaier >> |