1 |
kardeeltouw, loper van het takel dat wordt gevormd door het kardeelblok en de knecht, waarmee de onderra wordt gehesen of gestreken; ineen geslagen garens van een touw.
|
2 |
kardeel
|
3 |
kardeelKardeel, o. (-en), (zeew.) hijschtouw; soort vat. *-BLOK, o. (-ken), (zeew.). *...DEMOM, v. zie CARDAMOM.
|
<< kabbelen | kaperbrief >> |