1 |
juichenregelmatig werkwoord - uitbundig roepen omdat je blij bent
|
2 |
juichenJuichen, ow. gel. (ik juichte, heb gejuicht), luidruchtig zijne vreugde te kennen geven. *...TOON, m. (-en), jubelkreet.
|
3 |
juichen ( inergatief ) op luide wijze vreugde uiten
Toen bekend werd dat de dictator naar het buitenland gevlucht was, juichten de demonstranten uitbundig.
|
<< judicium | juk >> |