1 |
geconfronteerdin aanraking gekomen met (meestal in ongunstige zin)
|
2 |
geconfronteerdTegenover elkaar stellen Iemand laten zien wat diegene heeft gedaan. Voorbeeld: Ik confronteerde hem op zijn fouten die hij heeft begaan.
|
3 |
geconfronteerdin aanraking gekomen met (meestal in ongunstige zin]
|
4 |
geconfronteerdIn aanraking gekomen met meestal in ongustigezin
|
5 |
geconfronteerdvoltooid deelwoord van confronteren
|
<< actueel | resident >> |