1 |
fluctueren ( inergatief ) onregelmatig variƫren (binnen bepaalde grenzen), schommelen
De rente fluctueert dagelijks.
Het werknemersaantal heeft in de loop der tijd gefluctueerd tussen 13 en 20 personen.
|
2 |
fluctuerenzwerven, zwalpen (rondzwerven), sukkelen
|
3 |
fluctuerenzwerven, zwalpen (rondzwerven), sukkelen
|
4 |
fluctuerenzwerven, zwalpen (rondzwerven), sukkelen
|
5 |
fluctuerenzwerven, zwalpen (rondzwerven), sukkelen
|
6 |
fluctueren“Niet veel meer en ook niet veel minder dan een; getal, procent, volume, waarde etc etc
|
<< huichelaar | nap >> |