1 |
bengel ( scheldwoord ) deugniet
|
2 |
bengelstout kind, vooral een jongen, maar soms ook een meisje
|
3 |
bengeleen bengel is een engel geweest een zgn uit de lucht gevallen persoon gewoon enkel verzwikt. of het waar is ze zeggen het later als er meer is wat ik overigens niet hoop was ik een bengel
|
4 |
bengelBengel, m. (-s), klokje, tong in de klok; (fig.) lomperd; (zeew.) klok op een koopvaardijschip. *-EN, ow. gel. (ik bengelde, heb gebengeld), luijen. *-KRUID, o. zekere plant.
|
<< Benefit | beo >> |