1 |
VinnigVinnig, bn. en bijw. (-er, -st), scherp; dreigend; ruw, bits; hevig verbitterd. *-HEID, v. gmv. scherpte, hevigheid; ruw-, bitsheid; verbittering.
|
2 |
VinnigBars, Bits, Bitsig, Gemelijk, Grimmig, Hanig, Kattig, Kortaf, Nijdasserig, Nijdassig, Ontevreden, Snauwerig, Snibbig, Spinnig, Wrevelig; Doordringend, Fel, Geducht, Hard, Hekelig, Hevig, Intens, Scherp, Snerepend, Snijdend, Begerend, Begerig, Gretig, Hebzuchtig, Tuk; Alert, Bijdehand, Bij de pinken, Flink, Gewiekst, Kranig, Levendig, Pront, Vigilan [..]
|
<< Vindingrijk | Visionair >> |