1 |
Spichtigalert, waakzaam
|
2 |
SpichtigDe mentale en fysieke toestand van iemand onder invloed van oppeppende middelen.
|
3 |
SpichtigBenig, Dun, Knokig, Mager, Schraal, Slank
|
4 |
SpichtigSnel, behendig, lenig, adequaat, adhoc, wendbaar, vluchtig
|
5 |
SpichtigSpichtig, bn. puntig en smal. *-HEID, v. puntigheid; schraalheid.
|
6 |
SpichtigZomaar dingen verzinnen, van een betekenis iets heel anders maken.
|
<< performance | persisteren >> |