1 |
GestaagOnophoudelijk en in een vast tempo
|
2 |
Gestaag
|
3 |
Gestaagge·staag (bijvoeglijk naamwoord, bijwoord) voortdurend, aanhoudend geleidelijk
|
4 |
Gestaagonophoudelijk en in een vast tempo
|
<< immuniteit | mictie >> |