1 |
vondenkelvoud verleden tijd van vinden
Ik vond .
Jij vond .
Hij, zij, het vond .
|
2 |
vondKneep, Loosheid, Slimheid, Teuc, Verzinsel
|
3 |
vondVond, m. (B.v.) alles wat men vindt; (ook) vinding, gedachte; hij weet allerlei -en (listen). -EL, m. (-s), losse brug of plank over eene sloot. *-ELING, m. en v. (-en), gevonden kind. -SHUIS, o. (... [..]
|
<< voorrang | Vonda >> |