1 |
schamenregelmatig werkwoord - je schuldig voelen Voorbeeld: hij [..]
|
2 |
schamen ( wederkerend ) schaamte voelen
Hij schaamde zich voor zijn vergeetachtigheid.
|
3 |
schamenSchamen (ZICH), ww. gel. (ik schaamde mij, heb mij geschaamd), schaamte gevoelen (over of om iets), blozen; verlegen worden.
|
<< schamel | schot >> |