1 |
luimLuim, v. (-en), gemoedsgesteldheid, vlaag (van vrolijkheid of verdriet); goede -, kwade of slechte -; (fig.) op zijne - liggen, bespieden, beloeren. *-EN, ow. gel. (ik luimde, heb geluimd), op den loe [..]
|
2 |
luimgemoedstoestand waarbij je licht plagend, niet al te serieus ergens op reageert
|
<< lues | luip >> |