1 |
kreupelKreupel, bn. en bijw. (-er, -st), gebrekkig loopende, mank; (fig.) slecht, ellendig, armzalig; - gaan, hinken; -e (slechte) zangen, verzen; - schrijven, hanepooten maken; zich - werken, zich dood werk [..]
|
2 |
kreupel
|
<< kreunen | kruidkoek >> |