1 |
kniezenKniezen, ow. gel. (ik kniesde, heb gekniesd), treuren, van weemoed kwijnen; zij heeft zich dood gekniesd; zij is aan het - geraakt. *-D, bn. (-er, -st), treurend; een - leven leiden. *...ZER, m. (-s), [..]
|
<< kniesoor | knijzen >> |