1 |
ZèleLet op: Spelling van 1858 Fr., ijver. Zeloot, ijveraar, vooral met betrekking tot de godsdienst en de wetten. Zeloten waren weleer, bij de Joden, overdrevene ijveraars voor Gods eer en hunne godsdienst, en dikwerf steenigden zij dezen of genen, of ruimden dien, op eene andere wijze, uit den weg, welken zij voor eenen ongeloovige of verachter van hunne godsdienst hielden. Zelotismus, de gezindheden en grondbeginselen van eenen geloofsijveraar. Zelotypia, jaloerschheid; argwaan, die in waanzin ontaardt
|
<< zeldzaam | Zelena >> |