1 |
Lèdderomzn., eigenn. Ledderom, van BrSp Van Lèdderóm zèèn (Daamen, Handschrift 1916), - goed zijn, raak zijn (v. Ledderom was een spullebaas op de kermis)
|
2 |
LèdderomUitgeput zijn bv na een lange dag werken of naar school dat je op de bank neerploft en niets meer wilt doen. Of dat je na een lange autorit eindelijk dankzij zeker 80 kilometer file in de nacht thuiskomt en dan uitgeput meezit en uitroept ik ben van ledderom of zoiets
|
<< lawaaje | lèèftocht >> |